droedel
© Bianca Boer
Niets uit deze uitgave mag zonder schriftelijke toestemming van Bianca Boer worden gekopieerd, gedownload, verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door fotokopieën, opnamen, of enig andere manier.

In Excelsis Deo

De dinsdagavond dat Wilhelmina de Ruiter tijdens de repetities van het koor aankondigde, dat dit de laatste keer was dat ze kwam, viel het doek voor de Christelijke zangvereniging In Excelsis Deo. Geen van de koorleden was er op voorbereid geweest. Allemaal keken ze haan. Uit naam van de hele vereniging zei mevrouw Moorlag dat dat onmogelijk was. De rest zweeg, hun monden geknepen tot een streep. Plotseling kwamen ze in beweging. De twee hoge alten, de twee lage alten en de twee lage sopranen vormden schuifelend een kring met Wilhelmina als midden.
Later kon niemand met zekerheid zeggen wie begonnen was, maar kort daarna klonk een lage toon. Zo laag dat hij voelbaar was. Daarna een tweede toon en een derde. De koorleden wiegden naar voren en naar achteren als gras in de wind. De hele kerk vulde zich met hun geluid. Wilhelmina de Ruiter rilde. De storm woedde binnen. Al die tijd stond de dirigente met een gebogen hoofd achter haar metalen standaard.
Wilhelmina zette haar voeten op heupbreedte, haalde adem vanuit haar buik en keek mevrouw Moorlag recht aan. Ze had vaak gedacht aan stoppen. Nu zou ze het doen.

Uit zeven verschillende richtingen kwamen er vrouwen naar de kerk lopen. Eén was klein en mager, één had rode wangen, één liep behoedzaam, één was lang en lijzig, één had een gedrongen postuur, één was grijs en onverzettelijk en de laatste was Wilhelmina, zij kwam uit het zuidwesten, over de brug. Zij was het langst onderweg. Ieder droeg een zwarte rok die tot de grond reikte. De harde wind waaide de omtrek van hun benen zichtbaar.
Wilhelmina de Ruiter was om twintig voor zeven van huis gegaan. Voorovergebogen en met haar map voor haar buik geklemd, stak ze de randweg over. De wind blies haar permanent plat tegen haar hoofd en hoe langer ze liep, hoe meer het door de war raakte. Haar jukbeenderen werden koud. De kou vulde langzaam de holtes in haar hoofd. Tranen sprongen in haar ogen en werden naar haar oren geblazen. Er was verder niemand op straat. Ze liep langs het water van het Magerdiep, over de brug, richting de kerk. Haar rok maakte flappende geluiden. Wilhelmina neuriede er een wijsje op. Ze had een groot stembereik en de melodie die ze verzon was donker en dreigend. Vanzelf kwamen de woorden. Traag, als de dominee tijdens gebed, sijpelde het lied voor haar uit richting de kerk.

Ik kom nooit meer
O genadige God
sterk mij steun mij help mij
ik wil nooit meer
Uw goedertierendheid God
zal zegevieren Uw eeuwige goedheid
niet meer nooit meer
o God verschaf mij nieuwe woorden
ik zing Uw oude al zo lang

De duiven woonden al generaties lang in de kerktoren. Ze zagen hoe alle koorleden aan kwamen lopen. Ze merkten een verschil op aan de kleine vrouw die elke week vanuit het zuidwesten kwam. Ze schuifelden naar elkaar toe en begonnen opgewonden te koeren. Dat ze rechterop loopt, zei de ene, ondanks de wind. Veranderingen op til, zei een andere, oh, ik voel het. Stil, koerde een derde, ze zingt iets, ze zingt iets, stil. Met het geschraap van hun pootjes over de vensterbank, overstemden ze Wilhelmina de Ruiters lied.

Je bent onderaan de eerste bladzijde van 'In Excelsis Deo' gekomen. Dit verhaal staat in mijn eerste boek dat verscheen in mei 2007.