Pudding Tarzan
Ole Lund Kirkegaard
Blz 57-60
Vijfde hoofdstuk
De volgende paar dagen probeerde Iwan Olsen andere dingen te leren.
Soms, als-ie de grote jongens tegenkwam, zag hij hoe ze deden wie er het verst over de stoep kon spugen.
Ze stonden met hun handen in hun zakken en zagen er heel verwaand uit.
Sommige grote jongens konden helemaal over de straat heen spugen.
Sommigen konden ook een lantaarnpaal raken - op 8 meter afstand. Dat was een mooi gezicht.
Hier doen de grote jongens wie er het verst kan spugen:
‘Dat moet ik toch kunnen leren,’ dacht Iwan.
En dus probeerde hij zo ver mogelijk over de stoep te spugen.
Maar dat ging ook niet zo best.
Iwan Olsens spuugklodders waren maar van die kleine witte met belletjes en ze dropen langs zijn bloes naar beneden.
‘Zeg,’ riep zijn vader uit het raam. ‘Je staat daar toch niet je kleren vies te maken, baasje!?’
‘Jawel,’ zei Iwan en hij ging er vandoor.
Naar de beek.
Want daar kwam zijn vader nooit.
Beneden bij de beek zongen de vogels in de bomen.
Op een tak vlak boven Iwan Olsen zat een spreeuw te fluiten.
‘Hee,’ dacht Iwan, terwijl hij in het gras ging zitten. ‘Ik ga eens leren fluiten, denk ik.’
Maar toen hij eenmaal zat te oefenen in het fluiten, kwam er een oud vrouwtje voorbij schuifelen.
Het oude vrouwtje zag er heel vreemd uit.
Ze had een kraai in haar haar zitten en ze had maar één tand in haar mond.
Dáár kun je haar zien
‘Da-ag,’ Zei het oude vrouwtje.
‘Da-ag,’ zei Iwan.
‘Ben je niet bang voor me?’ vroeg het oude vrouwtje.
‘Nee hoor,’ zei Iwan. ‘Ik ben bang voor water in mijn broek en voor een bloedneus en zo. Maar voor jou ben ik niet bang.’