Drie
Maarten SchinkelBlz 131
16
“Nee! Nee! Doe het niet!”
Bardinsky was bijna bij de brancard. Twee ziekenbroeders versperden hem de weg in de kronkelende gang van het instituut. Laura gilde achter hem.
“Niet doen, Bardinsky, in godsnaam! Wil je ons allemaal dood hebben? Stop!”
De worsteling met de twee broeders duurde niet lang. Walter Bardinsky was niet een van de sterksten.
Hij was er een paar jaar geleden met een schok achter gekomen hoe oud hij al was. Het voornemen om twee keer per week baantjes te trekken in het overdekte zwembad stond op het punt van uitvoering. Bardinsky bevond zich aan de rand van het bad, klaar om de eerste sprong te wagen, toen zijn oog viel op zijn spiegelbeeld in het vensterglas van de hal. Daar stond een man met zakkend vel, nat haar en een bril in een te kleine zwembroek. En die man, dat schrikbeeld daar in de ruit, was hij. Van het zwemmen was het alleen die ene keer gekomen.