Tirza
Arnon GrunbergBlz 321
"Wat speelden we vroeger?"
Hij haalde diep adem. Hij moest zich concentreren. Wie gemoedsrust wil, moet eerst en vooral orde scheppen in het eigen hoofd.
"De woonkamer was het Vondelpark."
"Ja, ja," zegt ze, "dat weet ik nog."
"Jij was het meisje op de fiets. Het was nacht. Overal was het nacht."
"Dat kan ik me ook nog herinneren."
"En ik was de verkrachter met het mes."
"Maar Jorgen..." Ze aait over zijn haar. "Dat speelden we toen we verliefd op elkaar waren. Toen was het een leuk spel. Nu is het geen leuk spel. Nu is het een treurig spel. Dat moeten we niet spelen. Dat is niet goed."
Hij pakt haar pols. "Laten we het nog één keer spelen," zegt hij, "nog één keer. Laten we doen alsof het vroeger is."
"Dat gaat niet."
"Waarom niet?"
"Het is niet vroeger. Het is nu. Het is zomer. Jij bent ontslagen, althans niet echt ontslagen, verwijderd, dat is wat je bent, op non-actief gesteld. Je bent onbruikbaar, je hebt het mezelf gezegd, en volgens mij was je altijd al onbruikbaar. Je mag in je handjes knijpen dat ze er nu pas achter zijn gekomen. En Tirza is in Afrika, en we horen niets van haar, ik ben... Ik ben iemand die nergens meer heen kan. Daarom ben ik hier. Wat moeten we spelen? Voor wie?"